Triage bij ramp Volendam bleek lastig (AMC magazine

5 september 2006 Terug naar nieuwsarchief

Volendam: sinds de nacht van 1 januari 2001 is die naam niet alleen meer synoniem met paling, popmuziek en klederdracht. Door een felle brand in een café aan de dijk vielen er tien doden en talloze gewonden. Hoe verliep de opvang die nacht? Promovenda Lieke Welling analyseerde de medische hulpverlening tijdens en na de ramp in Volendam.

De stemming zat er goed in die nieuwjaarsnacht. Om de feestelijkheden luister bij te zetten deelde het personeel van De Hemel kort na de jaarwisseling sterretjes uit, die door bezoekers werden afgestoken. Daarna ging het snel. Het met kersttakken versierde plafond van het Volendamse café vatte vlam. Er ontstond een korte maar hevige brand, waarbij de temperatuur opliep tot zo’n 900 graden Celcius. Brandende takken vielen naar beneden en raakten de vaak uiterst brandbare kleding van bezoekers.

‘Vier mensen overleden ter plekke aan hun verwondingen, en in de maanden nadien stierven er nog tien. Er vielen bijna 250 gewonden, waarvan er 182 moesten worden opgenomen op een Intensive Care Unit of een verpleegafdeling‘, aldus opleidingsassistent Chirurgie Lieke Welling. Deze maand hoopt zij te promoveren op een onderzoek naar de medische aspecten van de hulpverlening na de brand.

Twee scenario’s
Van meet af aan heerste verwarring over de gebeurtenissen van die nacht, weet Welling. ‘De eerste melding repte bijvoorbeeld van een brand in een hotel.’ Al gauw werd echter duidelijk dat het in elk geval om véél gewonden ging. Een waarschuwing ging uit naar ziekenhuizen in de buurt, rampenplannen werden in werking gesteld, de hulpverlening kwam op gang. Toch verliep de eerste opvang met enige vertraging. Welling: ‘Ook dat hield verband met chaos en onduidelijkheid. Hulpverleners – vaak zonder ervaring met het werken in rampsituaties – twijfelden over wat te doen. Slachtoffers zo snel mogelijk transporteren? Of juist ter plekke behandelen?’ Bij rampen als in Volendam, legt ze uit, heb je in principe de keuze uit twee scenario’s. ‘Scoop & Run betekent zo veel mogelijk inladen en wegwezen: de nadruk ligt op het zo snel mogelijk vervoeren naar een ziekenhuis en daar bepalen wat er verder moet gebeuren. Bij Stay & Play onderzoek je slachtoffers juist uitgebreid ter plekke, en probeer je ze zoveel mogelijk te stabiliseren vóór transport. Tijdens die nieuwjaarsnacht koos men min of meer voor dat laatste. Deels noodgedwongen omdat de smalle uitvalswegen op de dijk snel verstopt raakten. Begrijpelijk ook, want er waren immers veel ernstig gewonden, waaronder een aantal met een bedreigde ademweg.’

Maar achteraf gezien zijn er ook factoren die hadden gepleit voor Scoop & Run. ‘Treat first what kills first, zeggen traumatologen. Daarnaast geldt echter: do no further harm. Geen cowboytje gaan spelen onder suboptimale omstandigheden waardoor misschien wel méér schade ontstaat’, legt Welling uit. ‘Waar gaan brandwondenpatiënten aan dood? Aan inhalatietrauma’s, en aan problemen met de circulatie. Maar dat gebeurt doorgaans niet meteen. Bij een gewone traumapatiënt spreken we van het “gouden uur”, het eerste uur na het ongeval waarin de kansen op overleving het grootst zijn. Bij slachtoffers met brandwonden heb je, als er tenminste geen andere letsels zijn, iets meer tijd: “de gouden twee uur”. Scoop & Run had misschien gekund als de transportwegen vrijgehouden waren. Met dien verstande dat het hoe dan ook nodig was geweest een zekere selectie toe te passen en mensen met bijvoorbeeld een ernstig inhalatietrauma meteen te behandelen.’

Tien handpalmen groot
Triage dus: schifting van patiënten op grond van de ernst van hun verwondingen. Bij mensen met brandwonden is juist dat selecteren erg lastig. ‘Het ziet er eng uit, patiënten hebben erg veel pijn. Die onderzoek je niet zo maar eventjes. En in Volendam was bovendien sprake van kleding die in de wonden zat geplakt en gebrekkig licht op het rampterrein, wat het oordeel nog eens extra bemoeilijkte. We hebben de betrouwbaarheid onderzocht van de inschattingen die zijn gemaakt van de ernst en omvang van brandwonden. Vooral op het rampterrein bleek die zeer laag.’

Eigenlijk beschikken alleen specialisten uit brandwondencentra over voldoende kennis en ervaring om in dergelijke omstandigheden een goede diagnose te stellen, vermoedt Welling. ‘Daar zit de expertise. Opname in zo’n centrum is immers al geïndiceerd als het zogenaamde TVLO (Totaal Verbrande Lichaamsoppervlak) meer dan tien procent bedraagt. Een stuk huid van ongeveer tien handpalmen groot: daar zit je vrij snel aan. Bij kinderen en ouderen geldt zelfs een ondergrens van vijf procent TVLO.’

Brandwondenspecialisten speelden dan ook een cruciale rol in de hulpverlening na ‘Volendam’. De ochtend na de ramp bezochten zij alle gewonden en inventariseerden wie waar lag met welk letsel en hoeveel gespecialiseerde capaciteit er beschikbaar was voor opvang. ‘Al gauw werd duidelijk dat aanpassing van de criteria nodig was. Vanwege het grote aantal slachtoffers werd niet tien maar dertig procent TVLO de grens voor opname in een brandwondencentrum. Iedereen met een verbrand lichaamsoppervlak onder dat percentage bleef in een regulier ziekenhuis. Voor de rest zocht men een plek in een brandwondencentrum.

Liefst in Nederland, soms noodgedwongen in België of Duitsland.’ Gaf dat laatste problemen? ‘Niet wat de behandeling betreft, hoewel het voor familie natuurlijk vervelend is om zo ver te moeten reizen. Maar Nederland voert nu eenmaal een stringent beleid om de ziekenhuis-bacterie MRSA buiten de deur te houden. Gezien de omstandigheden kun je het eigenlijk niet maken om te zeggen: “Die patiënt nemen we niet terug want die heeft in een buitenlands brandwondencentrum gelegen”. Toch is dat gebeurd. Misschien moeten we daarom in de toekomst afspraken maken in Europees verband. Wat te doen bij grote rampen? Natuurlijk, we kunnen ook de binnenlandse capaciteit voor noodopvang enorm uitbreiden, maar dat lijkt me niet erg efficiënt. Een mogelijk alternatief waar ook hulpverleners veel voor blijken te voelen is het op poten zetten van een samenwerkingsverband met brandwondencentra in omringende landen.’
Inzet
En de opvang van gewonden in reguliere ziekenhuizen? ‘We hebben niet kunnen aantonen dat de behandeling slechter uitpakte dan die van vergelijkbare patiënten in brandwonden-centra. De intensieve begeleiding en coaching door brandwondenspecialisten heeft daar zeker aan bijgedragen. Ook de leeftijd van de Volendam-slachtoffers speelde een rol. Ze waren jong, gezond, konden relatief veel aan. Bij een even grote brand in een ouderen-centrum waren de uitkomsten misschien anders geweest.’

‘Minstens even belangrijk tenslotte, was de enorme inzet van al die mensen in de ziekenhuizen. Verpleging van slachtoffers van een brand is moeilijk en intensief. Ze missen een deel van hun huid, de kans op infecties is groot. Soms vereist dat isolatie. Pijnbestrijding vraagt heel veel aandacht. Brandwondencentra hebben dat allemaal in de vingers, gewone ziekenhuizen veel minder. Toch ging het goed. Niet in de laatste plaats omdat het personeel zich massaal en spontaan aanmeldde, extra diensten draaide. Dat heeft zich terugbetaald.’